Leg de regie nu eens écht bij het eigen netwerk

Ik ontmoet veel werkers van wijkteams die met verve invulling geven aan de opdracht om regiehouder te zijn. Ze vertonen een enorme drang tot doen, tot actie en regelen. Hun toewijding is goed, maar ze moeten ook leren om te vertrouwen op het netwerk van het gezin.

Als medewerker van InVerbinding heb ik veel contact met wijkteams, die naar ons verwijzen als de problemen van een gezin zo groot zijn dat een uithuisplaatsing dreigt. InVerbinding combineert jeugd- en opvoedhulp, jeugd-ggz, verslavingszorg en zorg voor licht verstandelijk beperkten in een multidisciplinair team. Het netwerk van het gezin wordt nauw betrokken bij de hulp. Eén sleutelfiguur speelt een cruciale rol: de JIM (Jouw Ingebrachte Mentor), die opkomt voor de belangen van het kind.

De wijkteamleden met wie ik te maken krijg, doen hun werk serieus en gewetensvol. De toewijding waarmee bevlogen werkers in de wijk hun opdracht vervullen is bewonderenswaardig. Hun nabij en betrokkenheid is goed. Toch schuurt het soms stevig. Vooral door hun mentaliteit van ‘de mouwen opstropen’.

Duurzaam verankeren

In de laatste fase van InVerbinding werken we aan het duurzaam verankeren van de JIM. Professionele hulpverleners gaan weer weg, maar de JIM blijf bij het gezin. Voor jongeren is dat vanzelfsprekend. Ze voelen dat JIM in hen gelooft en naar hen luistert. En die stomme hulpverleners? Tja…

Dat ‘duurzaam verankeren’ doen we door de werker van het wijkteam of de gezinsvoogd in contact te brengen met JIM en andere netwerkleden. We bespreken hoe ze kunnen aansluiten op hun inzet en gebruikmaken van hun betrokkenheid. Terugval hoort erbij, leggen we uit, maar het netwerk blijft dan in positie.

Terugval

De praktijk blijkt echter weerbarstig. Met een wijkteamlid had ik een gesprek om InVerbinding af te sluiten. De jongere was erbij, zijn JIM, de moeder en een vriendin die haar veel steunde. Maar bij een eventuele terugval zou toch het wijkteam beslissen wat er moest gebeuren, stelde het wijkteamlid. In een andere zaak zag een gezinsvoogd zelfs helemaal geen ruimte voor informele steun binnen het juridische kader waarin ze werkt.

Het kan ook anders. In één InVerbinding-traject deed een werker van het wijkteam van a tot z mee. Ze had zonder succes intensieve systeemtherapie ingezet, wist niet meer hoe het verder moest en verwees naar InVerbinding. ‘Ik ben nieuwsgierig hoe jullie het aanpakken’, zei ze, ‘ik wil graag meekijken.’

Advies aannemen

Het pakte verrassend uit. Zij was betrokken bij vijf bijeenkomsten met drie mensen uit het netwerk van de moeder: haar buurvrouw en twee vriendinnen. De buurvrouw had een sleutel en kon op elk moment binnenlopen als het mis ging in het gezin. De ene vriendin bood de moeder een schouder om af en toe uit te huilen. De ander vriendin adviseerde om de situatie thuis aan haar werkgever uit te leggen en een paar weken halve dagen te werken. Dat advies zou ze van de hulpverlening niet aannemen, maar wel van haar vriendin. Bij ons, bij het wijkteamlid én bij het netwerk ontstond de overtuiging dat professionele hulpverlening niet kon bieden wat het netwerk wél kon.

Ik zou willen dat dat vaker gebeurde. Om te beginnen daag ik ieder wijkteamlid uit om niet te zeggen: ‘ik ben te druk’, ‘mijn agenda laat het niet toe’, ‘mijn teamleider geeft er geen mandaat voor’ of ‘het lijkt me beter dat de hulp integraal wordt opgepakt door de aanbieder’. En ik daag specialistische zorgaanbieders uit om van het voetstuk van hun ‘specifieke kennis’ af te stappen.

Als we écht het sociale netwerk een rol willen geven, moeten professionals bereid zijn om regie uit handen te geven en toe te geven dat het netwerk soms méér kan bereiken.